De man en vrouw waren getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. Er was sprake van een koude uitsluiting (wat van jou is, is van jou en wat van mij is, is van mij). Maar in de huwelijkse voorwaarden was ook een zogenoemd periodiek verrekenbeding opgenomen. Hierin hadden de echtgenoten bepaald dat zij jaarlijks het inkomen dat ze niet hadden uitgegeven (= overgespaard inkomen) zouden verdelen. Dit hadden ze echter nooit gedaan.
Voor het huwelijk was de man al een eenmanszaak begonnen en deze eenmanszaak is tijdens het huwelijk in de BV ingebracht. De aandelen van de BV stonden ook op naam van de man. De man verwachtte dan ook dat hij bij de echtscheiding niets aan zijn ex-echtgenote hoefde te vergoeden. Maar omdat er door de echtgenoten niet jaarlijks daadwerkelijk periodiek werd verrekend, was er volgens het gerechtshof sprake van niet-verrekend overgespaard inkomen, dat was gebruikt voor de eenmanszaak en door de latere inbreng in de BV ook voor de BV. De vrouw had recht op de helft van het overgespaarde inkomen en nu dus ook recht op de helft van de waarde van de aandelen van de BV.
Heeft u een periodiek verrekenbeding in uw huwelijksvoorwaarden staan, maar heeft u nooit verrekend? Dan kunt u overwegen om een zogenoemde vaststellingsovereenkomst te maken. Hierin legt u alsnog de verrekening over de afgelopen jaren vast waardoor duidelijk wordt hoe groot de vordering van de ene partner op de andere partner is. Dit mag een vordering blijven, maar deze kan ook worden uitbetaald. Vervolgens moet u uiteraard voor de toekomstige jaren de verrekening wel gaan uitvoeren.
Is het altijd nodig om een vaststellingovereenkomst te maken? Nee, als u in uw huwelijkse voorwaarden ook een finaal verrekenbeding bij echtscheiding en overlijden heeft opgenomen dan hoeft dit niet, omdat u bij echtscheiding en overlijden toch al doet alsof er een gemeenschap van goederen is. Heeft u alleen een finaal verrekenbeding bij overlijden en verwacht u dat u nooit gaat scheiden? Dan kan een vaststellingsovereenkomst minder prioriteit hebben. Maar in de wetenschap dat één op de drie huwelijken in een echtscheiding eindigt, is dat misschien toch niet zo verstandig.
In sommige huwelijkse voorwaarden is bij het periodiek verrekenbeding een zogenoemd vervalbeding opgenomen. Hierin is bepaald dat het recht op verrekening – na bijvoorbeeld drie jaar – komt te vervallen als er in een jaar niet verrekend is. Een beroep op zo’n vervalbeding kan alleen als dit redelijk en billijk is. In de praktijk zien we vaak dat rechters een beroep op het vervalbeding niet accepteren.
Als u getrouwd bent onder huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding en u wilt een BV oprichten om daar uw onderneming in te starten, dan is het van belang dat u kunt aantonen dat u dit niet doet met overgespaard inkomen maar met aantoonbaar eigen vermogen. Het oprichten van de BV kan tegenwoordig met één euro. U kunt vragen of iemand u één euro wil schenken met een zogenoemde uitsluitingsclausule. Deze clausule bepaalt dat dit vermogen uw privévermogen is en niet in een gemeenschappelijk vermogen valt of verrekend hoeft te worden. Daarnaast is het van belang dat u het inkomensbegrip in uw huwelijkse voorwaarden ook onder de loep neemt. U moet dan namelijk bepalen of alleen het salaris tot het inkomensbegrip voor de periodieke verrekening behoort of bijvoorbeeld ook de overgespaarde winst in de BV.
Heeft u bestaande huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding? Overleg dan nog eens met uw notaris wat dit in uw geval precies inhoudt. Bij een eventuele echtscheiding kan uw private banker dan samen met u bekijken welke impact dit heeft op uw inkomens- en vermogenspositie. '
Geschreven naar de stand van zaken op 20 mei 2021.